Altai, Siberië. Op weg naar de heilige berg Belucha, in nevelen gehuld.

Een bos dat denkt? Indianen in het Amazonewoud die honden en panters verstaan? De Ecuadoriaanse antropoloog Eduard Kohn overwon zijn aanvankelijke scepsis en onderzocht de kwestie. Hij kwam geen stap verder tot hij een ingeving kreeg en de bewijslast omdraaide. Stel nou, redeneerde hij, dat de indianen waarmee ik optrek inderdaad met panters converseren, maar dat ik daar niets van merk omdat mijn definitie van communicatie te beperkt is? Als academicus heeft Eduard Kohn een reputatie hoog te houden, misschien dat How Forests Think: Toward an Anthropology beyond the Human daarom taaie semiotische kost is. Toch is de conclusie simpel: de opgetrokken schutting tussen mens en natuur bestaat alleen in het hoofd van de moderne mens.

Waarom voelen we ons zo ongemakkelijk bij het idee dat een bos denkt en mensen zich met wilde dieren verstaan? En hoe zou de wereld eruitzien als we de veronderstelde scheiding tussen mens, dier en plant opheffen?

Mijn zoektocht naar antwoorden begon negen jaar geleden, toen ik voor het eerst door Siberië reisde en net als Kohn op raadselen stuitte. De paardenherders met wie ik optrok, zongen met beschermgeesten, ee, van bergen en rivieren, sjamanen reisden in trance naar werelden bevolkt door geesten, en als ik ergens op de thee kwam kreeg de ee van het haardvuur als eerste een lekkernij. Uit respect, begreep ik, want in Siberië bezit alles animus en spiritus, ook harde rotsen en vluchtige wolken.

Als bioloog en agnost geloof ik niet in bovennatuurlijke krachten, maar het intrigeerde me dat een heel volk verschijnselen waarnam die mij ontgingen. Ik besloot de kwestie te onderzoeken. De grote vraag was hoe, want zonder harde feiten of leugendetector is het lastig fantasie van werkelijkheid te onderscheiden. De Mission Impossible vroeg om een Indiana Jones-aanpak, toevallig mijn specialiteit.

Zomer 2013 was het zo ver. Te paard zou ik het immense Altaigebergte omcirkelen, de reis van vijftienhonderd kilometer voerde door vier machtige buurlanden en nam drie maanden in beslag. Vragen waarop ik het antwoord zocht: wat is heilig landschap en kan ik het ervaren? En wat vertelt het land mij wat ik nergens anders te weten kan komen? Mijn instrumentarium: een paard, kleurstiften en een lege schatkaart in de vorm van een soepele koeienhuid met gouden middenstip, daar omheen een ruime cirkel die de voorgenomen route moest verbeelden. De instructie luidde dat ik onderweg opvallende momenten als een gekleurde lijn zou weergeven op de schatkaart: goud voor extase, rood voor misère, groen voor een bijzondere ontmoeting en blauw voor een inzicht. De lijnen lopen vanuit de middenstip naar de rand, als spaken in een wiel. Het deel binnen de cirkel vertegenwoordigde mijn gemoedsgesteldheid, daarbuiten noteerde ik details van de omgeving op dat moment, zoals hoogte, geografische coördinaten, weersgesteldheid, het landschap. Op die manier moest gaandeweg duidelijk worden of en hoe landschap mijn geest beïnvloedt.

Oekokplateau, Siberië.

Onzekerheid is het fundament van de wetenschap, schrijft fysicus Carlo Rovelli, die aan kwantumzwaartekracht werkt en toegankelijke boeken schrijft over wetenschap. Duizenden jaren kende de mens alleen hemel en aarde. Wie omhoog keek zag zon, maan en sterren een vaste baan om de aarde beschrijven tot Copernicus bewees dat de zon de werkelijke spil vormde van de rondedans der planeten. De mens stelt zijn beeld van de kosmos al eeuwen bij en het idiote is, zegt Rovelli, dat elke nieuwe wetenschappelijke doorbraak ons nog onwetender achterlaat dan wij al waren. Onwetend en allesbepalend, want we weten meer niet dan wel en toch geloven we in ons oneindig optimisme, of misschien is het hoogmoed, dat het wel losloopt met de gevolgen van smeltende gletsjers en uitstervende levensvormen en culturen. De techniek zal ons redden. Niet volgens Rovelli, die meent dat onze soort geen lang leven is beschoren.

Andere wetenschappers zien nog kansen, zoals botanist en native American Robin Wall Kimmerer. Opgegroeid in een reservaat had ze aanvankelijk moeite met de reductionistische wijze waarop biologie werd gedoceerd op haar middelbare school en de universiteit. De ‘ziel’ was uit planten, dieren en andere organismen gehaald, schrijft ze in Gathering Moss. Inmiddels doceert Wall Kimmerer ecologie op de Universiteit van New York en de lesstof bestaat uit wetenschappelijke en traditionele kennis over de plantenwereld. Dat laatste is een noodzakelijke toevoeging, meent Wall Kimmerer, want het kwantificeren van de wereld schept een werkelijkheid die anders in elkaar steekt dan de wereld van haar voorouders, de Potawatomi-indianen, die menen dat voor een volledig begrip ieder ding op vier zijnsniveaus gekend moet worden: brein, lichaam, emotie en geest.

‘Elke samenleving heeft haar eigen oplossingen geformuleerd voor uitdagingen die de omgeving stelde’, schrijft onderzoeker Wade Davis in een essay over het belang van traditionele kennis voor de moderne wereld. In het ene geval leidde dat proces tot technologische hoogstandjes en in het andere tot complexe mythen en gedragscodes. In beide gevallen is hetzelfde menselijk genie aan het werk. Auteur Jared Diamond (Guns, Germs and Steel) valt Davis bij in het onlangs verschenen The World until Yesterday, waarin de Pulitzerprijswinnaar betoogt dat wij veel kunnen leren van traditionele culturen. Immers, met elkaar bedachten ze duizenden oplossingen voor een goed functionerende samenleving. En sommige oplossingen – Diamond noemt tijdsbesteding, opvoeding en ouderenzorg – lijken prettiger en beter te werken dan wat we in de Eerste Wereld hebben bedacht.

Is een onbevangen opstelling voldoende om een andere cultuur te begrijpen? Met die vraag bezoek ik vlak voor vertrek naar Siberië de Engelsman Paul Devereux. ‘Hoe kan het’, vraag ik de man die al vele decennia onderzoek doet naar de betekenis van heilig landschap in de prehistorie, ‘dat anderen “iets” op heilige plekken ervaren en ik niet.’

‘Het “iets” dat jij als fantasie bestempelt’, antwoordt Devereux, ‘het heilige of sacrale, dat is een bedenksel.’ Maar de wereld zoals door mij ervaren – zonder dat ‘iets’ – zou evengoed een bedenksel zijn. Het gewijde karakter van een plek is een emotionele respons op landschap en wat ik afdoe als bijgeloof of fantasie is in de ogen van iemand uit de Altai misschien wel net zo waar als cyberspace voor de westerse mens. Wat botst zijn wereldbeschouwingen, die weliswaar van elkaar verschillen, maar het ene model is net zo goed of waar als het andere.

Ik huilde twee dagen. Waarom ik met droge ogen door Kazachstan en China reed en bij de Tsengel tranen plengde?

Verstandelijk begreep ik de uitleg van Devereux, maar blijkbaar zit mijn geloof in de wetenschap zo diep dat het zich niet laat wegredeneren. De eerste barst in de verschansing ontstaat als ik na zeven weken paardrijden door Kazachstan en China de oude vulkaan Tsengel in het noordwesten van Mongolië bereik. Zodra ik voor de camera over het landschap en de berg met sneeuwkraag wil vertellen begin ik te huilen en houd daar twee dagen lang niet mee op. Uiterst merkwaardig, zelfs voor een avonturierster die soms last heeft van opvliegers. Waarom ik met droge ogen door Kazachstan en China reed en bij de Tsengel tranen plengde?

Mijn bewijsvoering rammelt, geef ik direct toe, maar ik ben ervan overtuigd dat mijn tranen te maken hebben met witte plekken op de wetenschappelijke kaart, de onontdekte gebieden waar het verstand ook na driehonderd jaar Verlichting nog steeds niet bij kan. In Kazachstan en China gaf niemand zichtbaar om de natuur, terwijl in Mongolië bergaltaren staan en gebedsvlaggen wapperen. Ook bij de Tsengel, waar, vertelt mijn tolk later, elk jaar herders bijeenkomen om trommelend, schreeuwend en huilend de zegen van de berggod af te smeken. Onbewust moet ik daar iets van hebben opgepikt. Een mens kan zich wel willen afsluiten voor onderhuidse gevoelens, maar de invloed van het onbegrijpelijke, het impliciete dat aan de rede ontsnapt, is daarmee nog niet verdwenen.

‘Wij worden gestuurd door onbegrijpelijkheid’, zegt ook hoogleraar psychiatrie Damiaan Denis. Nederlanders houden van transparantie en logische verklaringen, glimlachte de Belg in een uitzending van vpro’s Tegenlicht, maar zo zit het leven helemaal niet in elkaar. ‘Alles draait om onbegrijpelijkheid en om de ruimte tussen het vaste.’

Na drie maanden afzien en genieten komt het einde van de expeditie in zicht. De gouden momenten tijdens mijn reis blijken steevast verbonden te zijn met natuur, de rotmomenten met menselijk gedoe. Mijn hart maakte overuren op bergpassen en bij het zien van tere bloempjes in de sneeuw. Megalomane vergezichten, vuilwitte gletsjertongen, deinend hoogveen en pikzwarte donderluchten vertelden me dingen die ik nergens anders te weten had kunnen komen. Zo weet ik nu dat kale en open landschappen mijn geest verruimen en bossen mij redelijk onverschillig laten. Bergpassen brengen extase, een plek kan herinneringen in zich bergen en op het eerste gezicht verliefd worden op een landschap kan ook, merkte ik op Oekok, een als heilig beschouwde hoogvlakte in de Russische Altai. Maar wat ik helaas niet te weten ben gekomen is waarom sommige plekken heilig zouden zijn, laat staan dat ik het sacrale onomstotelijk heb kunnen ervaren.

Mijn onbegrip voor het heilige heeft volgens de Amerikaanse schrijver Barry Lopez alles te maken met mijn westerse en analytische manier van waarnemen. Lopez bracht veel tijd in Alaska door en beschrijft in het essay De uitnodiging een ontmoeting met een bruine beer. Het enorme dier op de toendra staat voorgoed in Lopez’ hersenen gegrift. Zijn compagnons, Inuit, zien geen gefixeerd plaatje maar ‘lezen’ het landschap zonder er meteen iets van te vinden. De betekenis ontvouwt zich mettertijd, afhankelijk van wat ze eerder zagen en van dat wat nog gaat komen. Zoveel geduld heeft Lopez niet, zijn denkende brein trekt conclusies als het lichaam nog volop bezig is informatie te verzamelen. Informatie die onbenut blijft. Het is de kunst om met geduld en zonder oordeel te luisteren, houdt Lopez zijn lezers voor. ‘Dan luistert het land ook naar jou.’

Mongolië, Tavan Bogd, bergmassief met vijf bergtoppen, de ‘Vijf Heiligen’. Stenen altaren waar de berggoden om hun zegen worden gevraagd.

Een jaar later keer ik in m’n eentje terug naar Oekok om naar het land te luisteren. En ik ben van plan net zo lang op de winderige hoogvlakte op de grens met Mongolië, China en Kazachstan te blijven tot ik het heilige heb ervaren. Als het ergens lukt, dan hier, op de afgelegen en als heilig beschouwde gletsjervallei waar de Scythen 2500 jaar geleden hun leiders begroeven en Altai-sjamanen nog steeds ceremonies uitvoeren.

Zadelriemen strak genoeg? Check. Tassen in balans? Check. IJzeren pin en touwen mee? Check. Voor de zekerheid leg ik een extra knoop in het paktouw en geef mijn huurpaard Gaziz de sporen. Drie dagen lang doorkruisen het paard en ik woelige bergrivieren, besneeuwde bergpassen en zwoegen we door zuigend veenmoeras. Mijn voorlopig doel is een herdershutje met uitzicht op besneeuwde bergpieken en glinsterende rivieren in krullerig veen. De eerste dagen na aankomst ben ik euforisch, maar al snel maakt de opwinding plaats voor verwondering. Wanneer de zon schijnt verglijden de uren als vanzelf, als het regent, stormt en bliksemt duren dagen en nachten langer.

Overgeleverd aan de elementen kan ik weinig anders doen dan de wisselende omstandigheden nemen zoals ze komen. De eenzaamheid doet weldadig aan, de afwezigheid van mensen en gebouwen doet me beseffen hoeveel energie de bewoonde wereld gewoonlijk opslurpt. Eenmaal onderweg ben ik bevrijd van sociale verplichtingen en ook de rede heeft vrijaf gekregen. Soms dwaal ik met Gaziz door het achterland en stop waar het uitkomt, bij een hoge rotspunt, viswater of een kletsnat mostuintje.

‘Schoonheid en charme worden uitgedragen, al dan niet door ons waargenomen’, merkt Annie Dillard op in Pilgrim at Tinker Creek. ‘Het minste wat we kunnen doen is proberen er te zijn.’

Ik ben er en luister. Urenlang stalk ik beekjes en riviertjes met een recorder. Het vangen van watergeluiden zou een levenstaak kunnen zijn, bedenk ik, want elke rots in de stroom en elk inhammetje produceert een plaatsgebonden melodie. Door onbevangen te luisteren ontdek ik een repertoire van klanken en timbres dat elk bevattingsvermogen te boven gaat. De grillige sporen van vlechtend water volgend dring ik onbekende klankwerelden binnen. Hoe opener ik me opstel, des te meer klankwerelden zich ontvouwen, als poppen in een set Russische matroesjka’s. Niet gehinderd door zelfcensuur borrelen gekke vragen op. Waarom klinken beekjes eigenlijk niet overal hetzelfde? Dient de uitbundigheid van waterklankorgels ergens toe? En is een verklaring, welke dan ook, afdoende om het huppeldansje te verklaren dat de overdaad aan gorgels en wervelingen teweegbrengt in mijn hart?

De wetenschap gedraagt zich als een bekrompen en jaloerse minnaar, die elke andere vorm van naar de wereld kijken smoort

Informatie raakt niet aan ervaring, schrijft filosoof en musicus David Rothenberg in Why Birds Sing. ‘Briep, boea, bwe, ba boo pu tee. Gronk, gronk, gronk, brr, brr, brr, brr, brr.’ Hoe kunnen we achterhalen waarom een vogel de longen uit zijn lijfje trillert, meent hij, als we al nauwelijks weten wat een mens beweegt om te zingen? Volgens de muzikant hebben wetenschappers de ziel van een dichter nodig om de diepere betekenis van vogelmuziek te doorgronden.

Of de ziel van een sjamaan, meent Oxford-geleerde Charles Foster. In zijn briljante en knotsknettergekke memoire Being a Beast beschrijft Foster hoe hij een das, otter, edelhert, zwaluw en vos probeert te zijn in plaats van het dier door een verrekijker te bestuderen. Wekenlang verblijft hij met zijn zoontje in een zelf gegraven dassenhol, levend op een dieet van wormen en bessen. Hij drijft rivieren af om de wereld te ervaren als een otter en slaapt opgerold in de achtertuin om ’s nachts de buurt onveilig te maken, op handen en voeten, zoals de stadsvos die hij probeert te zijn. Volgens Foster verricht hij biologisch onderzoek in de echte, grommende, pijnlijke, verrukkelijke wereld. ‘Our feelings are biologically illiterate. They need education.’ De veldstudie roept belangrijke vragen op: wat is de mens en wat is onze positie in het grote geheel? Nemen wij mensen een uitzonderingspositie in of zijn we net als dassen, wormen en vossen gerecycelde aarde?

Shine, shine, shine

Pour down your great strength, sun!

While we bask, we two together…

Oekokplateau. De bergen in de verte liggen in Mongolië en China.

Met Walt Whitman in gedachten, die voor bovenstaand gedicht leentjebuur speelde bij de spotvogel, jam ik eenmaal terug bij het boerderijtje met het groepje zwarte vogels op de nok van de schapenschuur, die clownesk met hun vleugels wapperen zodra de snavel opengaat.

‘Kleren uit’, fluistert op een druilerige dag de dichter Pessoa, die zijn heteroniem Alberto Caeiro laat zeggen dat hij geen filosofie heeft maar zintuigen. Bij een gletsjermeer dans ik op kletsnat mos met voeten die zuchten van genot omdat het rulle tapijt zo zacht en welkom aanvoelt. Billen, rug en ledematen verdwijnen in een warreling van groene draadjes die naar vochtige aarde en verrotting ruiken. Hoe vreemd dat er lef voor nodig is om de aarde in natuurlijke staat te ervaren. Maar dat bedenk ik pas later, als ik geurend als een pasgeboren baby in mijn warme slaapzak kruip.

In de weken die volgen houd ik de bergen gezelschap in de avondschemer. Dan wandelen mijn ogen over gletsjers en volgen ze wendingen en krommingen van watervlugge riviertjes die op besneeuwde flanken ontstaan en op missie worden gestuurd naar de bewoonde wereld die voorbij Oekok begint. Om mij heen is alles in beweging. Het veen deint, waterstroompjes sissen, monkelen en gorgelen, wolken verschieten van kleur en de allerlaatste zonnestralen bestrooien de bergtoendra rijkelijk met goudpoeder. Animus en spiritus. Natuurlijk! De notie dat Oekok bezield is, leeft, beweegt en zelfs ademt brengt geen paniek teweeg. De grond zakt niet weg onder mijn voeten en er klinkt geen trompetgeschal. De schroom en weerzin die ik mijn hele volwassen leven heb gevoeld in verband met gedachten en ervaringen die niet in een wetenschappelijk kader passen – ze knappen als zeepbellen na een mooie zweefvlucht. Dit is wat de dichter Rilke heeft bedoeld met het liefhebben van de vragen om zo op zekere dag, bijna ongemerkt, de antwoorden binnen te wandelen.

Heeft de moderne mens wezenlijk andere behoeften dan een volk dat in mythen gelooft? Wat maakt de mens zo uitzonderlijk dat hij zich gescheiden weet van zijn omringende wereld? Antropoloog Eduard Kohn vroeg het zich af in het Amazonewoud, waar indianen met bomen en dieren praten. Als we ons niet prettig voelen bij het idee dat zoiets kan, concludeert hij, dan komt het doordat we een beperkt beeld hebben van wat denken is. Zou je ‘taal’ vervangen door ‘tekens’ en een denkproces omschrijven als het ‘doorgeven van informatie’, zoals Kohn doet, dan gebeuren er spannende dingen. Een omvallende woudreus kraakt en schudt, dat alles alarmeert de apen in de boom, die het op een lopen zetten. Kohn beschouwt de overdracht van informatie, die acties uitlokt, als een denkproces en doorbreekt met zijn radicale voorstel de scheiding tussen mens en natuur, ding en gedachte, binnen en buiten.

De Deep ecology-beweging ruimde die schutting dertig jaar geleden al op. Ook in onze tijd kost het geen moeite gelijkgestemden te vinden voor de idee dat mens en natuur niet wezenlijk van elkaar verschillen, maar dat geldt ook voor de omgekeerde redenering. Belangrijker is het besef dat ideeën, concepten en theorieën zijn gebonden aan plaats, tijd en cultuur en binnen die context moeten worden begrepen. De moderne technowetenschap, het vlaggenschip van onze westerse cultuur, wortelt in het Verlichtingsdenken. Ons natuurbeeld is westers georiënteerd en dat is prima, zolang onze manier van de wereld beschrijven maar niet aan andere culturen wordt gepresenteerd, of opgelegd, als het enige waardenvrije en boven de partijen staande kennissysteem.

Wat de moderne wetenschap bedreigend maakt, is niet het kennissysteem op zich, maar haar invloed en macht. De wetenschap gedraagt zich als een bekrompen en jaloerse minnaar, die elke andere vorm van naar de wereld kijken smoort. Terwijl niemand is gebaat bij een monocultuur omdat het duizelingwekkende assortiment van denkrichtingen onze samenleving de nodige veerkracht geeft en innovatie mogelijk maakt.

Mijn verblijf op Oekok leert me dat het eigenlijk niet uitmaakt of een berg of bos nou wel of niet denkt, wat ertoe doet is wat een mens gelooft en welke aspiraties een samenleving heeft. Stilstaan en voelen hoe de aarde draait, weten waar je vandaan komt, een relatie aangaan met de dingen om je heen – dat alles helpt een mens om zijn plek te vinden in systemen die de menselijke maat ontstijgen. Je plek kennen en gekend worden door de plek, het is van wezenlijk belang voor de toekomst die we onze kinderen meegeven. Want het maakt uit of het kind opgroeit in de wetenschap dat het bos een levend wezen is met een zelf of ziel, of dat het toekomstig brandhout ziet groeien. In het eerste geval groeien bos en kind samen op, in het laatste geval zullen de bomen op zeker moment worden geveld.


Arita Baaijens is ontdekkingsreizigster, schrijfster, fotograaf, bioloog. Begin 2016 verscheen haar boek Zoektocht naar het paradijs: Een onderzoek naar waarheid en werkelijkheid in het hart van Centraal-Azië, waarin ze haar tocht te paard beschrijft door het Altaigebergte in Zuidwest-Siberië.