Eeuwen leven de uwen

Het zijn misschien wel de meest bijzondere bomen van het Avondland, met een belangrijke rol in het wereldbeeld van onze Germaanse voorouders. Ze kunnen duizend jaar oud worden, waarschijnlijk nog veel ouder, hebben het vermogen zich op geweldige wijze te hernieuwen, zijn zeer giftig en bieden het beste hout voor handbogen. Om die laatste reden werden ze in de Late Middeleeuwen op zo’n grote schaal gekapt dat ze nu nog steeds een zeldzame verschijning in het wild zijn. Zozeer verdwenen ze in de Lage Landen uit beeld en bewustzijn, dat ook hun inheemse naam verloren ging en wij hen nu vooral kennen onder de afstandelijke, Latijnse naam taxus, terwijl ze verlaagd zijn tot heggestruik. Het is de hoogste tijd om deze boom in ere te herstellen en de naam te gebruiken die onze voorouders ervoor hadden. Dat is uw.

Aard
De uw is een harsloze naaldboom die heel het jaar groen blijft en rond de aanvang van de herfst is getooid met rode ‘bessen’, eigenlijk zaadrokken of zaadmantels. Voor mens en vee is alles aan de uw zeer giftig—van de schors en de takken tot de naalden en zaden—behalve deze rijpe, rode omhulsels. Voor een volwassene is een handvol naalden genoeg om binnen een etmaal een uiterst akelige dood te sterven. Wilde dieren als herten en hazen zijn echter niet vatbaar en vormen zo een groot gevaar voor de jongeren onder deze bomen. Daarentegen werd vijftig jaar geleden ontdekt dat de uw stoffen bevat die zeer doeltreffend zijn in de bestrijding van sommige vormen van kanker.

uw2
Geen echte bessen: de rijpe, rode zaadrokken zijn de enige eetbare delen van de boom

Uwenhout is hard, zwaar en duurzaam door diens trage groei en bovendien zeer buigzaam, waardoor het reeds duizenden jaren geleden het meest geliefde hout voor handbogen was. Vanaf de dertiende eeuw begonnen de Engelse koningen voor hun legers zo zwaar te steunen op boogschutters dat de vraag naar dit hout omhoog schoot en het overgrote deel van de uwen in de Europese bossen gekapt werd. Aan het einde van de zestiende eeuw was er in het wild bijna geen volwassen uw meer te vinden. Opmerkelijk genoeg overleefden juist in Engeland veel oude uwen, omdat zij op kerkhoven stonden en aldus gevrijwaard waren van werelds gebruik. Vele van deze staan er nog steeds en worden liefdevol verzorgd door geestelijken en vrijwilligers.

Van sommige uwen wordt beweerd dat ze wel vijfduizend jaar oud zijn. Zulke hoge leeftijden zijn in beginsel mogelijk, maar vanwege de bijzondere levensontwikkeling van deze boomsoort niet werkelijk vast te stellen. Uwen worden namelijk hol na verloop van tijd, waardoor de jaarringen verloren gaan, en plegen zichzelf geheel te hernieuwen, waardoor koolstofdatering bij de oudste bomen zinloos is. Men is vandaar aangewezen op vermeldingen in geschriften en inschattingen aan de hand van stamomtrek en groeivaart. En zelfs dan: een oude uw kan bijna volledig vergaan, op een vertakking na, die vervolgens weer kan uitgroeien tot een volwaardige boom in de eeuwen die volgen.

stedwardsyew

Bij sommige geslachten kunnen de takken wijd uitreiken, terug naar de aarde ombuigen en wortel schieten. Nieuwe stammen kunnen hier vervolgens uit opgroeien, zodat wat lijkt op een klein uwenbos in werkelijkheid één enkele boom met één enkel wortelstelsel kan zijn. En wanneer de stam uitholt—zoals bij alle geslachten gebeurt—kunnen daarbinnen wortels van hoog de grond ingaan en uiteindelijk een nieuwe ‘stam’ vormen, terwijl de eigenlijke oude geheel vergaat. Het is een boom met een uitzonderlijke levenskracht.

Echte uwenbossen waren en zijn zeer zeldzaam. Meestal zijn afzonderlijke bomen te vinden in eiken- en beukenbossen. Ze zijn door hun goede verdraging van schaduw ook een van de weinige boomsoorten die onder het dichte bladerdek van beuken kunnen overleven. En hoewel ze van regen houden zijn ze ook redelijk bestand tegen droogte, doordat ze grote voorraden in hun wortels op kunnen slaan. Hoe dan ook zijn uwen meer op wortels dan hoogte gericht: ze ontstijgen zelden de 15 meter. En met de jeneverbes en de grove den zijn ze de enige inheemse naaldbomen van de Lage Landen.

Naam
Zoals gezegd is taxus de Latijnse naam. Het woord is verwant aan Grieks tóxon ‘boog’ en vandaar toxikós ‘pijl en boog betreffende’ en toxikón ‘pijlgif’. In de Lage Landen zijn daarnaast de benamingen venijnboom en ijf in gebruik. Dit laatste woord is vermoedelijk ontleend aan Frans if ‘taxus’, dat mogelijk aan het Germaans is ontleend.

De inheemse naam is uw, of eigenlijk uwe, zoals bijvoorbeeld nog te vinden in de werken van de dertiende eeuwse geleerde en dichter Jacob van Maerlant: uwe hetet in onse tale, dese boem dat weet men wale, schrijft hij in boek XIII van Der naturen bloeme. De naam gaat samen met Duits Eibe, Engels yew, Oudengels íw, éow en Oudnoords ýr terug op Oudgermaans *īwō v., *īwaz m., en is verwant aan verscheidene boomnamen buiten het Germaans. Hij schuilt verder nog in de Overijsselse oordnaam IJhorst, die plaatselijk wordt uitgesproken als Iewers en in 1292 is opgeschreven als Ywehorst. (Een horst is een met bomen begroeide hoogte.)

westeremden2
Een 8e-eeuws, uwen stokje voorzien van een vroeg Oudfriese zin in ruinstaven, gevonden te Westeremden, Groningen.

De Germaanse Wereldboom
Het mythologische belang van de uw blijkt onder meer uit de Noordgermaanse overlevering. Volgens deze staat te midden van de negen werelden een reusachtige boom genaamd Yggdrasill, waaronder de goden dagelijks vergaderen. Op de kroon zit een naamloze arend, aan de wortels knaagt de draak Níðhǫggr, en tussen hen rent de eekhoorn Ratatoskr als boodschapper op en neer. Deze boom is volgens de overlevering een oeroude, altijd groene askr ‘es’, en dat is vreemd, want essen worden niet heel oud en verliezen hun bladeren in de herfst.

Volgens menige onderzoeker, waaronder Jan de Vries, is deze boom dan ook eigenlijk een uw, het toonbeeld van levenskracht. In het gedicht Fjǫlsvinnsmál wordt er naar Yggdrasill (onder de bijnaam Mímameiðr) verwezen als een barr ‘naald(boom)’. Vergelijk hoe de uw in hedendaags Noors barlind ‘naaldlinde’ heet. In uwen bij uitstek vinden we eekhoorns, die dol zijn op de rode ‘bessen’. Er komen in IJsland geen essen noch uwen voor, dus de dichters aldaar hadden er geen onmiddellijke ervaring mee.

Slot
Over de uw valt nog veel meer te vertellen. Men zou er een heel boek over kunnen schrijven en dat is ook met kennis en toewijding gedaan door Fred Hageneder. Wie meer wil weten over deze bijzondere boom leze zijn prachtige en uitgebreide Die Eibe in neuem Licht, of de Engelse uitgave Yew: A History. Een Nederlandse uitgave is jammer genoeg niet voorhanden.

uw3

Noot
In een eerdere uitvoering van dit stuk werd in navolging van Fred Hageneder gesteld dat de uw in het Oudnoords ook wel barraskr ‘naaldes’ heette. Dit is echter bij nagang niet te bevestigen.

Beelden
Uw bij kerk door David Perry. Enige rechten voorbehouden.
Uwentak door Sarah Horrigan. Enige rechten voorbehouden.
Uwen bij kerkdeur door Missy. Enige rechten voorbehouden.
Ruinenstokje door het Groninger Museum. Enige rechten voorbehouden.
Uw op binnenplaats door Andrew & Annemarie. Enige rechten voorbehouden.
Verwijzingen

Berkel, G. van & K. Samplonius, Nederlandse plaatsnamen, 3e herziene druk (Utrecht, 2006)

Hageneder, F., Yew: A History, 2nd edition (Stroud, 2011)

Lloyd, A.L. & R. Lühr, Etymologisches Wörterbuch des Althochdeutschen, Band 5: iba – luzzilo (Göttingen, 2014)

Simek, R., Lexikon der germanischen Mythologie, 3. Auflage (Stuttgart, 2006)

Vries, J. de, Altgermanische Religionsgeschichte, 3. unveränderte Auflage (Berlijn, 1970)

22 gedachtes over “Eeuwen leven de uwen

    1. Dank je, Marcel!

      In het stuk komt ijf kort aan bod. Het lijkt mij meest waarschijnlijk dat dat woord ontleend is aan Frans if. Het EWN stelt echter dat ijf de klankwettige voortzetting is van inheems īwe, Oudgermaans *īwō, maar zo’n klankontwikkeling vind ik niet aannemelijk. Om dezelfde reden zeggen we niet hijven en spijven, maar huwen en spuwen, als voortzetting van Oudgermaans *hīwan- en *spīwan-.

      1. Graag probeer ik ‘uwe’ in mijn actieve woordenschat te stoppen. Ieder jaar komt die boom wel in het nieuws, want telkens is er een nationale snoeidag waar de mensen hun takken kunnen afleveren om er een geneesmiddel tegen kanker van te maken.
        In het Franse Chanson de Roland (1100) staat de eerste vermelding van de boom als ‘if’, maar dat moet uit het Diets komen, want de oudste vermeldingen dateren al van 501 volgens INL. Ook de oude toponiemen liggen in Vlaanderen en Brabant: Eland (īwalant *Ijfland bij Pamel) Hijfte (īwithi *Ijfte bij Lochristi, Gent) Isbergues (īwaberg *Ijfberg bij Béthune) Ehout (īwaholt *Ijfhout bij Rue, Abbeville).
        Opgepast echter dat men niet verwarre met een andere ‘ijf, ijfte, ifte, iefte’… dat in West-Vlaanderen klimop betekent en waarschijnlijk een cognaat is met het Engelse ‘ivy’ (klimop).

      2. Het ONW is misleidend in dezen, vrees ik. De daadwerkelijke vroegste overleveringen van de vier oordnamen zijn:

        Isbergues was Iberga (1138)
        Ehout was Eghod (831), Euholt (844)
        Eland was Ilant (1165), Ilant (1167)
        Hijfte was Iueta (1187), Yueta (1195-1200)

        Of hier voortzettingen van Oudgermaans *īwaz (m.), *īwō (v.) ‘taxus’ in schuilen is maar zeer de vraag, dus de standaardiseringen van de oude vormen tot onderscheidenlijk *Īwaberg *Īwaholt, *Īwaland en *Īwithi zijn wat mij betreft nogal twijfelachtig. Ik denk bijvoorbeeld dat de laatste oordnaam wel degelijk te vereenzelvigen is met ijfte/iefte ‘klimop’ (of eerder ‘met klimop begroeid oord’).

        Het ONW plaatst de oordnamen bovendien onder de ingang ijf, welke niet de klankwettige voortzetting van de Oudgermaanse woorden is, dus de standaardiseringen van de nieuwe vormen (behalve *IJfte) lijken me ook niet geoorloofd.

        Vandaar dat ik blij ben met Van Maerlants noemen van uwe, want dat bevestigt de vorm die aan de hand van de klankwetten al te voorspellen was.

      3. Eerlijk gezegd vind ik dat wat snel aangenomen, gezien ijf in een groot deel van zijn verspreidingsgebied wordt uitgesproken als iev(e) of ief. In mijn dialect worden ü en ie stelselmatig verwisseld, en w/v zijn ook verwisselingen die hier en elders veelvuldig voorkomen. Om te stellen dat ijf aan het Frans ontleent is moet u met iets meer komen dan een vermoeden: uwe komt op mij over als een Noordelijk equivalent, en ligt erg in lijn met wat ik van Nedersaksisch verwacht te horen.

      4. Nu ja, ik heb het dan ook uitgesproken als een vermoeden, niet als een stelling. Wel heb ik elders, waaronder hier beneden, gesteld dat ijf ofwel uit het Frans komt, ofwel uit een Vlaamse (moest zijn Brabantse) streektaal. Voor die tweede mogelijkheid heb ik echter geen evenredige plaatselijke ontwikkelingen van de Oudgermaanse klankreeks *-īw- kunnen vinden. Maar ik houd mij aanbevolen.

        De uitspraak iev(e) of ief spreekt in elk geval niet tegen ontlening van Frans if. Vóór spreekt dat ook taxus en iebenboom ontleend zijn, tevens in de gebieden waar de boom oorspronkelijk voorkomt in de Lage Landen, hetgeen onderstreept dat de boom zeer zeldzaam was, uit het buitenland ingevoerd moest worden, en zijn inheemse benaming dus ook niet sterk stond.

        Een derde mogelijkheid is dan nog dat ijf is ontstaan door verhaspeling met Middelnederlands ive, ieve ‘klimop’. De twee planten lijken echter weinig op elkaar en de /w/ en de /v/ zijn nog tamelijk verschillend.

        Ondertussen kan ijf in elk geval voor het algemeen Nederlands niet de klankwettige voortzetting van het oorspronkelijke woord zijn. De regel is immers: *-īw- > -uw-, zoals in *spīwaną > spuwen. Uitzondering was wanneer die *w in de Westgermaanse tijd door afslijting van de uitgang de slotklank werd. In dat geval: *-īw > *-īu > > -ij. Zo bijvoorbeeld: *brīwaz (nom.), *brīwą (acc.) > *brīu > brī > brij. Doch vanuit de verbogen vormen: *brīw- > *bruw- > Westvlaams bru.

        Voor het Nedersaksisch is de regel: *-īw- > ij/ei/ie, afhangende van de streek en de plek in het woord. Zo bijvoorbeeld *spīwaną > Gelders-Overijssels spijen, spi-jen, Drents speien, Gronings spijen. En zo ook de oordnaam *Īwō-hurstaz > Middelnederduits Ywehorst > Overijssels IJhorst (daar uitgesproken als Iewers).

        Met andere woorden, uw(e) is niet noordelijk of Nedersaksisch maar te verwachten voor het algemeen Nederlands.

  1. Mooi en kundig stukje weer, Olivier.

    Als Boog schutter weet ik de taxus (ievn / iebn (boom/palm) = (iemmboom), (op het Twents)) wel te waarderen, bijna zo veel als de Eekhoorns. waartoe heten Eekhoorns eigenlijk zo als ze zo zot zijn op de ieve (taxus(bessen))? in alle talen, waar ik kundigheid in heb, heet het beestje Eekhoorn (NL), Eichhörnchen (DL)/ Eichkätzchen (DL)/ Eichkater (DL), Katteker (SAX), Egern (D) , Ekorn (N) of is hij nog zotter op eikels?

    1. De overeenkomst tussen (het eerste lid van) de diernaam eekhoorn en de boomnaam eik/eek is toeval! De eerste gaat terug op Oudgermaans *aikwernō, de voortzetting van Proto-Indo-Europees *h2ei-h2ur. De tweede gaat terug op Oudgermaans *aik-, de voortzetting van Proto-Indo-Europees *aiǵ-. Zie hiervoor de Etymological Dictionary of Proto-Germanic (2013) van Guus Kroonen.

      Overigens zijn de Twentse vormen die je noemt uiteindelijk ontleningen aan het Duits en Frans. Zoals Oudgermaans *spīwanan en *spīwō leidden tot Nederlands spuwen en spuw en Twents spiejn (spi-jn) en spieje (spi-je), zo zou *īwō leiden tot Nederlands uw en Twents ieje (i-je).

      1. Toeval dus, ik vroeg het me zo af omdat het in de (meeste) Germaanse talen het zelfde was terwijl in het (altijd uitzondering op de regel) Engels, “Squirrel” uit het Latijn(?)

        Ik trachtte eigenlijk aan te duiden dat uwe (ieve) in (waarschijnlijk nog wel in meer streektalen dan alleen Twents) nog gewoon gebruikt word.

        dat laatste klopt misschien afkomstig wel *īwō => uw => iej maar gebruiksmatig niet, nou weet ik niet of er in het OG onderscheid gemaakt werd tussen formeel en informeel, maar Nederlands “uw” is formeel terwijl Twents “iej” informeel is en “oew” / “ow” het formele, dat naar mijn weten van de zelfde stam komt als “doe” / “dow” (Duits du (wat daar weer informeel is)) maar dit onderscheid kan natuurlijk ook gewoon gevoeld matig zijn.

        en bedankt nog voor dat woordenboek ik zal er zeker eens een blik op werpen.

      2. Wacht, enkele opmerkingen om misverstanden te voorkomen:

        De onderhavige boomnaam uw (< Oudgermaans *īwō) staat volkomen los van het het bezittelijk voornaamwoord uw (< Oudgermaans *izwara). Dat wil zeggen, ze zijn niet aan elkaar verwant.

        Verder is het bezittelijk voornaamwoord uw niet van dezelfde stam als het persoonlijk voornaamwoord du, dou.

        En Twents ieje (i-je) ‘taxus’ is de rechtstreekse, plaatselijke ontwikkeling van Oudgermaans *īwō. Dus niet langs de vorm uw, want die is voorbehouden aan het algemeen Nederlands.

  2. Mooi artikel!
    Wat ik vreemd vind, is dat het Duits ‘Eibe’ heeft en bepaalde dialecten ‘ijf’. Tenminste, dat an sich is niet vreemd, analoog aan blijf/bleibe of schijf/Scheibe of wrijf/reiben. Wél vreemd is dan dat u vasthoudt aan de vorm ‘uw’, hoe mooi dat ook klinkt. Hoe legt u dan uit dat zoveel andere woorden met -ijf een Duitse vertaling met -eibe kennen? Kennen deze woorden een andere oorsprong dan iets met -iwan?

    1. Wel, zulke klankbeantwoordingen tussen de twee talen gelden slechts tot op zekere hoogte. Het hangt allemaal van de gemeenschappelijke voorloper af.

      Zo leidde de Oudgermaanse klank *-īb- stelselmatig tot Nederlands -ijf-/-ijve- en Duits -eib-. Vandaar bijvoorbeeld inderdaad *skībō > Nederlands schijf, Duits Scheibe.

      Bij Oudgermaans *-īw- daarentegen liep de ontwikkeling van de twee talen uiteen. In het Nederlands werd dat in sommige gevallen -ij- (bijv. *brīwaz > *brīu > brij ‘pap’), in andere -uw- (bijv. *spīwaną > *spīwan > spuwen). In het Duits werd het enerzijds -ei-, anderzijds -eib-.

      In het geval van het taxuswoord tonen de oude vormen dat het oorspronkelijk niet *īb- maar *īw- bevatte. Zie de schriftelijke overlevering van Oudhoogduits īwa > Middelhoogduits īwe > ībe > Duits Eibe. En bij ons: Middelnederlands uwe (bij Van Maerlant) > Nederlands uw.

      De vorm ijf is dus niet wat we voor het algemeen Nederlands zouden verwachten. Ofwel die komt uit een Vlaamse streektaal, ofwel die is in de Middeleeuwen ontleend aan Oudfrans if (in de tijd voordat de lange i zich in het Nederlands ontwikkelde tot de tweeklank ij). Die tweede mogelijkheid acht ik waarschijnlijker. Zo heeft het Nederlands ook enige tijd de vorm ībenboom gehad als ontlening van Middelnederduits ībenbōm en dat op diens beurt van Middelhoogduits ībe.

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.